Het was mei 2013. Sophie (74) en haar man Cees (77) zaten thuis te lunchen. Cees las de krant. Sophie wilde iets tegen hem zeggen, maar het lukte haar niet om te zeggen wat ze wilde. “De klanken kwamen er niet uit zoals ik wilde.” Na een kwartier was alles weer normaal. “Ook mijn spraak. En Cees had niets gemerkt. Ik vond het wel raar, maar ik voelde me daarna weer gewoon zoals anders, dus ik heb het er op dat moment bij gelaten.”Achteraf weet ze dat ze een herseninfarct had, de eerste in een rijtje van zes. Tweeënhalf jaar later, in de herfst van 2015 volgen er nog vijf en die leiden wel tot blijvende schade aan de spraak. “Ik werd opgenomen in het ziekenhuis. De eerste dag na het infarct lukte het me niet om te praten. Ik kon alleen ja en nee zeggen. Ook schrijven ging niet. Klinkers en medeklinkers haalde ik door elkaar. Ik had voor mezelf een controlezin bedacht: Toen Teun thuiskwam, at hij een ijsje. Ik probeerde telkens om die zin uit te spreken, om te kijken of mijn spraak verbeterde. Gelukkig was dat zo na een paar dagen, maar mijn spraak werd niet meer helemaal zoals daarvoor. Moeizaam, moeizaam. Geen vloeiende zinnen.”
Langzaam schrijven

Sophie heeft afasie. Dat is een taalstoornis, waardoor ze de taal minder goed kan gebruiken dan voorheen. Ze praat snel, maar minder vloeiend en natuurlijk dan iemand zonder afasie. Door de herseninfarcten is er zuurstofgebrek ontstaan in de hersenen, in het deel waar de taal wordt geregeld. Afasie is voor geen twee patiënten hetzelfde. Sophie kan nog goed lezen, getuige de talloze boeken die in stapels in de woonkamer en de gang staan. Ook het taalbegrip is intact, net als het schrijven. “Maar ik moet er wel op letten dat ik een beetje langzaam schrijf, anders krijg ik niet de goede letters.” Alleen haar spraak is behoorlijk aangetast. “Dat is de hete brij. Ik stotter soms, bij het begin van woorden. Als het me niet goed lukt om woorden uit te spreken, word ik nerveus. Dan komt er geen zinnig woord uit. Dat is heel erg vervelend. Ik vertel mensen dan waardoor het komt. Ik wil niet dat ze denken dat ik brabbel of dat ik een alcoholica ben.”

Spitsvondig

Sophie is wat je noemt een talenwonder. Ze werkte dertig jaar lang als docent Spaans en spreekt daarnaast onder andere Italiaans, Portugees en Frans; ze draait er haar hand niet voor om. Althans, voorheen, want ook al die buitenlandse talen spreekt ze nu met meer moeite. “Ik vind het verschrikkelijk dat dit is aangetast. Als ik Ghislaine Plag of Mariëlle Tweebeeke (presentatoren van nieuwsprogramma’s op radio en televisie, red.) hoor, zo spitsvondig en snel als zij praten, dat heb ik niet meer. Dat is een doorn in het oog, in het vlees. Hoe heet het? Dat is verschrikkelijk, het gaat nooit meer weg.”

Na de herseninfarcten in het najaar van 2015 en de ziekenhuisopnames die daar op volgden, pakten Sophie en haar man het leven thuis weer op. “Dat ging best, hoor”, vertelt Cees. “Ik begrijp haar goed.”

Toch begon Sophie na de infarcten met een logopedietraject dat ongeveer een half jaar duurde. Het doel was om haar spraak zoveel mogelijk te verbeteren. “Ik moest allerlei verschillende klanken zeggen, zoals mak-mik-mok en klam-klim-klom. Dat heeft wel geholpen. Het lukte me om wat sneller te praten. Ik stokte niet meer. Maar sommige klanken zijn nog steeds wel moeilijk.”

Stenen en cement

Na een logopediepauze is ze sinds afgelopen zomer weer met logopedie begonnen. “Ik merkte dat ik langzamer ging praten. Ik moest meer naar woorden zoeken. Cees en onze dochter Elvira merkten geen verschil. Ik heb aan vriendinnen gevraagd: vind jij dat ik slechter praat? Een paar zeiden van wel. Daarom heb ik nu weer elke week logopedie.”

Ze legt uit welke oefeningen ze moet doen: zinnen maken met de twee of drie woorden die de logopedist noemt. “Die zin moet je dan vloeiend uitspreken.” Ze wil een voorbeeld geven, maar ze komt er, voor het eerst tijdens het gesprek, niet uit. “Met stenen en cement. Ik heb de stenen, die ik heb moeten, eh, die moet ik plaatsen in een zin ofzo, maar ik heb zoveel mogelijkheden om in cement te stoppen, dat ik daar eerst een dingen moet, eh, een selectie moet maken of zo, dat korter, korter, bondiger of zo, moeilijk. Dat het gerommel voor mij, dat het gesjoemel…” Haar man springt bij: “Dat je de goeie architectuur te pakken hebt.” “Ja, ja, zoiets”, reageert mevrouw Ouwehand. “Oh wat mooi! Ja, da’s mooi. Ik heb zoveel woorden ter beschikking van vroeger. Zo van, en ik moet, daar beschik ik nu niet over, en dan ik moet eh, maar eh, ik moet dan wel een eh, met oefenen, dat ik moet, dat ik meer moet maken, nee. Omdat, eh ja. Het is moeilijk, ik vind het moeilijk.”

Zevende infarct?

Sophie hoopt dat logopedie haar kan helpen om haar spraak te verbeteren. Of dat lukt, is de vraag, omdat er littekenweefsel in haar hersenen zit, door de infarcten. “Maar ik doe er toch zoveel mogelijk aan.” Ze gaat bovendien niks uit de weg. Ze spreekt bijvoorbeeld met vriendinnen af en ze belt zelf naar de apotheek. Als ze niet uit haar woorden komt, vertelt ze dat ze afasie heeft. “Ik komt er altijd wel uit, het geeft geen onoverkomelijke moeilijkheden. Maar ik word er wel heel boos van. Ik vind het vreselijk. Ik geloof wel dat ik mag zeggen dat ik perfectionistisch ben, ook op taalgebied. Ik kan er niets aan doen, maar ik voel het wel als een smet op mijn kunnen. Spraak is zo belangrijk.”

Over de toekomst zegt ze: “Ik denk wel eens cynisch: wanneer komt het volgende infarct, de zevende? Die kan ook weer erger zijn. Maar daar denk ik eigenlijk niet zo veel aan. En de artsen kunnen er ook niets over zeggen.” Ondanks de afasie prijst ze zichzelf gelukkig, wetende dat de infarcten ook veel grotere gevolgen hadden kunnen hebben. “Ik heb geen verlamming gehad. Dan maar liever wat slechter met de spraak. En ik ben ontzettend blij met die logopedie. Dat is het enige wat mij kan helpen.”